donderdag 4 november 2010

Wat is het toch een mooie villa

 Aanzicht
 Nadering
 Kapel
 Interieur

Interieur

Analyse Vitruvius

Het uiterlijk van architecten volgens Vitruvius.

Vitruvius schreef in zijn boek:
'Van de architect verwacht men een kennis die is verrijkt met velerlei vormen van scholing in een groot aantal takken van wetenschap. Architecten die hier niet aan voldoen, mogen zich geen architect noemen.
Architecten die zich zonder studie uit boeken tot geoefende vaklui hadden opgewerkt, slaagden er dan ook niet in een gezag te krijgen zoals overeenkwam met hun inspanningen. Degenen die daarentegen uitsluitend vertrouwden op theoretische redeneringen en studieboeken, hebben mijns inziens niet de realiteit maar haar schaduw nagejaagd. Degenen die zich met beide hebben beziggehouden bereikten hun doel snel en met gezag. Hen kunnen we dan ook beschouwen als echte architecten.
Architecten moeten kunnen schrijven, de tekenstift goed kunnen hanteren, geschoold zijn in de meetkunde, het nodige van geschiedenis weten, aandachtig naar filosofen geluisterd hebben, thuis zijn in de muziek, niet onbekend zijn in de geneeskunst, op de hoogte zijn van jurisprudentie en kennis hebben van astronomie en de bewegingen van de hemellichamen. Maar waarom moet een architect dit alles kunnen, vragen we ons dan af?
Hij moet goed kunnen schrijven om door verhandelingen over zijn werk langer bekend te blijven.
Vervolgens moet hij met de tekenstift kunnen omgaan, om met uitgewerkte schetsen beter te kunnen uitbeelden hoe hij wil dat het werk eruit gaat zien.
Wat meetkunde betreft: die biedt diverse hulpmiddelen voor de bouwkunde. Na de rechte lijnen leert hij de passer te gebruiken; dat vergemakkelijkt in hoge mate het uitzetten van bouwerken op de bouwplaats en het zuiver stellen van rechte hoeken, oppervlakken en rechte lijnen. Verder wordt met optische kennis de lichtval in gebouwen uit de gewenste hemelrichtingen nauwkeurig geregeld. Met behulp van de rekenkunde worden de bouwkosten opgeteld en de verschillende afmetingen becijferd, terwijl lastige problemen die zich voordoen bij de evenwichtige verhoudingen volgens meetkundige principes en methoden worden opgelost.
Van geschiedenis moet hij uiteraard vrij veel weten, omdat bouwmeesters voor hun werk vaak kwistig ornamenten ontwerpen. Als iemant vraagt waarom ze die hebben aangebracht, moeten ze de betekenis kunnen uitleggen.
De filosofie vervolgens maakt de bouwmeester edelmoedig en die zorgt ervoor dat hij niet te arrogant wordt, eerder inschikkelijk, eerlijk, betrouwbaar en, wat het belangrijkst is, niet gierig. Anders verliest hij zijn reputatie. Verder geeft filosofie inzicht in de natuur. Deze discipline moet hij beslist met extra ijver bestuderen, omdat zij vele uiteenlopende natuurwetenschappelijke vraagstukken behandelt, onder andere over waterleidingen.
Kennis van muziek moet hij hebben om de harmonische en mathematische klankleer te beheersen, en bovendien om de snaren van blijden, katapulten en schorpioenen de juiste spanning te kunnen geven. Bijvoorbeeld:
-Je(de architect) hebt een theater ontworpen en gebouwd maar de spreker op het podium is niet goed te verstaan. Dit komt omdat je dus geen of te weinig kennis van muziek hebt. Als je wel kennis van muziek zou hebben, dan had je bronzen platen in nissen onder de zitrijen geplaatst, want die versterken de stem van de spreker, omdat deze aanslaat.
Kennis van de medische wetenschap is vereist in verband met het klimaat en de eigenschappen van de lucht, van gebieden die gezond of juist ziekteverwekkend zijn en van het water. Als men hier namelijk geen rekening mee heeft gehouden, kan er geen gezonde woonplaats worden gebouwd.
Uit de astronomie tenslotte kent hij oost en west, zuid en noord, ook de wetmatigheden van het hemelgewelf , de dag-en-nachtevening, de zonnestilstand, de baan van de sterren. Wanneer iemand hier niets van weet, kan hij van het principe van de uurwerken al helemaal geen verstand hebben.
Omdat dit vak dus zo'n breed terrein bestrijkt en zich onderscheidt door het grote aantal rijk gevarieerde kennisgebieden, denk ik dat iemand zich niet zomaar opeens voor architect kan uitgeven, maar alleen als hij van jongs af langs de trappen van deze studies is opgeklommen, is gevoed door kennis van de meeste takken van wetenschap en kunst, en zo is doorgedrongen tot de hoogste top, de tempel van de architectuur.'


De grondbeginselen van de bouwkunde volgens Vitruvius.

Bouwkunde bestaat uit ordening, schikking, harmonie, evenwichtige verhouding, decor en economie.
Ordening is uitgebalanceerd dimensioneren van de onderdelen van het werk afzondelijk en voor het geheel: de verwerking van de proporties tot evenwichtige verhoudingen. De ordening wordt bepaald door kwantiteit; kwantiteit is het afleiden van vaste modulen uit delen van het werk zelf en de harmonische uitwerking van het totale concept uit de afzonderlijkere elementen van de bouwgeledingen.
Schikking betreft de juiste plaatsing van de delen en de sierlijke aanblik die het bouwwerk ontleent aan de compositie: een kwalitatief begrip. De uitdrukkingsvormen van de schikking zijn: 'ichnographia', 'orthographia' en 'scaenographia'.
-'Ichnographia' (de plattegrondschets) komt tot stand door gebruik te maken van passer en liniaal tezamen op een kleinere schaal. Met behulp daarvan worden later de omtrekken van de bouwdelen op het maaiveld van de bouwplaats uitgezet.
-'Orthographia' (de aanzichttekening) is de afbeelding van de opstand van de voorgevel en een tekening op schaal naar werkelijke afmetingen van het toekomstige bouwwerk.
-'Scaenographia' (de perspectieftekening) tenslotte behelst de schetsen van de voorgevel en de terugwijkende zijgevels en het corresponderen van alle lijnen met het middelpunt van een cirkel. Deze tekeningen zijn het resultaat van denkwerk en creativiteit.
Denkwerk is de geestesarbeid met studie, ijver en onvermoeibaarheid om een gestelde opdracht met voldoening te realiseren.
Creativiteit is het verhelderen van duistere problemen en met flexibele geestkracht oplossingen voor iets nieuws ontdekken. Dit zijn de begripsbepalingen die vallen onder schikking.
Harmonie betreft het elegante uiterlijk, een aanblik die goed geproportioneerd aandoet door de compositie van de geledingen. Dit effect bereikt men wanneer de geledingen van het werk de juiste verhouding tonen van hoogte ten opzichte van de breedte en van breedte ten opzichte van de lengte, kortom als alle delen beantwoorden aan hun eigen plaats in de evenwichtige verhouding.
Evenwichtige verhouding is de passende overeenstemming tussen de geledingen van het bouwwerk zelf en de wisselwerking op grond van een vastgestelde maateenheid tussen de afzonderlijke delen en de aanblik van de totale vorm. Zoals bij het menselijk lichaam in de onderarm, voet, hand, vinger en overige ledematen het eigen karakter van de harmonie berust op symmetria, zo is dat ook het geval bij de uitvoering van bouwwerken.
Allereerst bij gewijde gebouwen, uitgaande van de zuildikte of de triglief of ook van de embater; bij een blijde vanuit het boorgat; bij schepen uit de riemafstand. Op die manier wordt voor alle andere werken uit de geledingen het systeem van evenwichtige verhoudingen gevonden.
Decorum is de onberispelijke aanblik van een gebouw dat met vakkenis is opgebouwd uit delen die aan de eisen voldoen. Decorum wordt bereikt door geldende voorschriften of volgens de traditie of door aanpassing aan de natuur. Door geldende voorschriften bijvoorbeeld wanneer voor Jupiter Fulgur (de bliksemgod), voor de Hemel, de Zon en de Maan gebouwen onder de blote hemel en met een onoverdekte cella worden opgericht. De verschijning en werking van deze goden doet zich immers aan onze ogen voor in het open en helverlichte heelal. Voor Minerva, Mars, en Hercules moeten tempels in Dorische stijl verrijzen, want bij de krijgshaftigheid van deze godheden past het bouwwerken zonder franje te ontwerpen. Ter ere van Venus, Flora, Proserpina en de bronnimfen zullen, naar het schijnt, eerder tempels volgens de Korintische orde de passende kenmerken vertonen. Voor deze godinnen met hun zachte aard zullen relatief slanke bouwwerken, gesierd met bloemen, bladeren en voluten, het bij hen passende decorum nog lijken te verhogen. Als voor Juno, Diana, Liber Pater en de andere goden van gelijke aard Ionische tempels worden opgericht, zal daardoor recht worden gedaan aan hun middenpositie, omdat de eigen kenmerken van deze tempels het juiste midden houden tussen de strenge Dorische orde en de sierlijkheid van de Korintische.
Decorum uit zich volgens de traditie, wanneer gebouwen met een luisterlijke interieur tevens worden voorzien van een sierlijke voorhal die daarbij past. Wanneer het interieur smaakvol is afgewerkt, terwijl de entree bekrompen en onaanzienlijk is, dan ontbreekt het immers aan decorum. Of stel dat in de kroonlijst boven een Dorintische architraaf een tandlijst wordt uitgehakt, of boven zuilen met een kussenkapiteel en een Ionische architraaf trigliefen worden uitgevoerd: dat is het overhevelen van stijlkenmerken uit het ene systeem naar het ander type bouwwerk, hetgeen een afstotende aanblik geeft, omdat men vanouds met andere tradities van stijl vertrouwd is.
Van decorum door aanpassing aan de natuur zal sprake zijn als op de eerste plaats voor alle tempels de gezondste omgeving wordt uitgekozen, en bronnen met zuiver water in die plaatsen waar men heiligdommen wil oprichten, en verder vooral als het gaat om Aesculapius, Salus (de god van de gezondheid) en die goden door wier geneeskracht zeer veel zieken schijnen te genezen. Wanneer zieke lichamen namelijk uit een ongezonde naar een heilzame plek worden overgebracht, en men hun water toedient uit geneeskrachtige bronnen, komen ze sneller op krachten. Zo zal de natuurlijke omgeving ertoe leiden dat de godheid een grotere reputatie krijgt en in aanzien en waardigheid stijgt.
Van decorum door aanpassing van de natuur is ook sprake als slaapkamers en bibliotheken hun licht uit het oosten krijgen, badkamers en wintervertrekken uit het zuidwesten, en zalen voor schilderstukken en ruimten die gelijkmatige verlichting vergen licht uit het noorden, omdat die hemelstreek niet wordt belicht of verduisterd door de zonnebaan, maar de hele dag gelijkmatig en onveranderlijk is.
Economie tenslotte betreft een passende verdeling van bouwmaterialen en bouwgrond, tevens een zuinige en rationele beheersing van de bouwkosten. Deze neemt men in acht door om te beginnen als architect geen materialen te verlangen die niet kunnen worden gevonden of aangeschaft zonder hoge kosten. Natuurlijk is niet op alle plaatsen in voldoende mate zuiver zand te vinden of breuksteen, of sparren of dennen of marmer, aangezien het een hier ontstaat en het ander daar, en het transport moeilijk en kostbaar is. Waar geen zand kan worden gedolven, moet men dus rivierzand of uitgewassen zeezand verwerken. Gebrek aan dennen- of vurenhout omzeilt men door gebruik te maken van cipres, populier, iep of grenen. Andere problemen zullen op vergelijkbare wijze moeten worden geklaard.
Van een ander niveau van economie is sprake als we verschillende typen behuizing bouwen in overeenstemming met de behoefte van de huiseigenaren, het beschikbare budget of de hoge positie van een redenaar. Het lijkt me duidelijk dat woningen in de stad anders moeten worden ingericht dan die waarin de opbrengsten van landbouwgrond binnenstromen. Voor geldschieters bouwen we niet op dezelfde manier; weer heel anders voor rijken met en verfijnde stijl. Voor machtige mannen die met hun beslissingen de staat besturen zullen woningen worden neergezet in overeenstemming met hun behoeften. Kortom, de uitvoering van de bouwerken moet zijn aangepast aan alle klassen van bewoners.


Ligging van forum en tempels volgens Vitruvius

'Na het indelen van de straatjes en het vastleggen van de hoofdwegen moet de keuze worden behandeld van bouwterreinen voor de gewijde bouwwerken, het forum en de overige publieke voorzieningen, met het oog op praktische ligging en algemeen nut voor de burgerij. Liggen de stadsmuren aan zee, dan moet het terrein waar het forum wordt aangelegd vlakbij de haven worden gekozen; als ze in het binnenland liggen, komt het middenin de stad.
Voor de tempels ter ere van die goden onder wier bijzondere bescherming de stad schijnt te staan, Jupiter, Juno en Minerva, dienen bouwplaatsen te worden toegewezen op het hoogste punt, vanwaar men uitzicht heeft over het grootste deel van de stadsmuren. Voor Mercurius natuurlijk op het forum, of ook net als voor Isis en Serapis in het handelskwartier aan de haven. Voor Apollo en Liber Pater naast het theater, voor Hercules in steden waar geen gymnasium of amphitheater is, bij de circus. Voor Mars buiten de stad, bij het oefenveld, evenzo voor Venus in de havenbuurt. Zo is het ook in de rituele leerboeken van Etruskische zieners tot heilig gebruik bestemd: heiligdommen van Venus, Vulcanus en Mars worden buiten de ringmuur gesitueerd om te voorkomen dat binnen de stad jonge mensen of gehuwde vrouwen gewend zouden raken aan de verlokkingen die bij de Venusdienst horen. En door de macht van de vuurgod Vulcanus met plechtigheden en offers buiten de muren te roepen, zou de bebouwde kom gevrijwaard kunnen zijn van de angst voor branden. Wat Mars betreft, door zijn goddelijke macht buiten de stadsmuren te eren zal onder de burgers gewapende tweedracht uitblijven, maar tegen vijanden zal hij de stad verdedigen en haar voor oorlogsgevaar bewaren.
Ook voor Ceres komt de tempel buiten de stad, op een plaats waar niet alle mensen beslist hoeven te komen, tenzij om offers te brengen. Dit domein moet met vrome godsvrucht en onkreukbare levenswandel in ere worden gehouden. Aan alle overige godheden moeten tempelterreinen worden toebedeeld, passend bij de wijze waarop aan hen geofferd wordt.


Uno fotografo di tempietto Barbaro

Tempietto Barbaro






Samenvatting centraalbouw

Centraalbouw

Renaissance architectuur gebaseerd op een hierarchie van waaden, met het hoogtepunt in de absolute waarden van de religieuze architectuur. Over het algemeen bestaat de gedachte dat de vormen van een renaissance-kerk een symbolische waarde hebben, beladen met een bepaalde betekenis die niet samen gaat met de vormen opzich.

15e eeuw, Italie: kerkenbouwers keren zich steeds meer af van de traditionele plattegrond die was gebaseerd op het Latijnse kruis en bestond uit een langschip, een transept en een koor. Ze pleiten voor kerken met een centrale plattegrond. (historici: de centraalbouw is de graadmeter geworden voor het heidense en profane karakter van de renaissance). Vaak wordt verondersteld dat schoonheid de voorrang kreeg omdat kerken met een centrale plattegrond niet praktisch lijken.



Alberti

Alberti: de natuur verkiest de ronde vorm boven alle andere (planeten, nesten, sterren, bomen). De natuur streeft naar een absolute volmaaktheid. Alberti beschrijft negen geometrische grondvormen die allen zijn afgeleid van de cirkel:
  1. De cirkel
  2. Het vierkant
  3. De vijfhoek
  4. De achthoek(oneindig)
  5. De tienhoek
  6. De twaalfhoek
  7. Het vierkant + 1/2
  8. Het vierkant + 1/3
  9. Het vierkant + nog een vierkant

Kapellen (vorm is rechthoekig of halfrond)
  • Vierkante plattegronden: koorkapel op hoofdas waarbij of de kapel in het midden van elke zijde een kapel heeft of meer(maar dan wel met een oneven aantal kapellen
  • Cirkelel vormige plattegronden: 6 a 8 kapellen
  • Polygonaal: Kapel aan elke want of aan elke 2e wand
Opmerkelijk is hierbij dat bij al deze varianten een relatie is tot het middelpunt hebben.

Ook al werd in de oudheid nauwelijks gebouwd met den centrale plattegrond, zag Alberti tocheen continuïteit tussen de religieuze bouwwerken van de Romeinen en de vroeg-christelijke kerken. Alberti pleitte voor een terugkeer naar de liturgische praktijk uit de tijd van Constantijn (één altaar, één offer per dag).

Uitspraak over het karakter van de ideale kerk. (Alberti)
  • Kerk moet het meest nobele sieraad van de stad zijn
  • Schoonheid stemt het volk tot vroomheid(godsdienstigheid)
  • Schoonheid met een mathematische definitie , rationele ordening en samensmelting van proporties van alle delen van het gebouw waarbij niks veranderd kan worden zodat men niet de harmonie van het geheel verbreekt. Geen enkele vorm voldoet beter dan de cirkel of afgeleide ervan

De hoogte van het gebouw staat in verhouding met de doorsnede van het plan.
Voorbeeld:
De hoogte van een muur tot het gewelf moet in ronde kerken, 1/2e, 2/3e of 3/4e van de doorsnede van het plan zijn. De proporties van 1:2, 2:3, 3:4 voldoen aan de universeel geldende wet van harmonie.
  • 'Een kerk moet niet alleen op een verhoging en volledig vrij staan in het midden van een mooi plein, zei moet bovendien door een onderbouw, een hoge sokkel vorden verheven boven het leven van alledag dat haar omgeeft.
  • Antiek tempelfront als facade
  • Ronde kerken moeten omringd worden door een collonade of een dergelijke porticus(zuilenhal)
  • Bogen in theaters & basilica's zijn niet waardig genoeg voor een 'godshuis'.
  • Gewelf staat voor lange levensduur
  • Zuiverheid van kleur behagen eenvoud
  • Beelden, schilderijen frescos's(rangorde; beelden meest waardig) moeten een zuivere filosofie ademen
  • Op de vloer zijn meetkunde en muziek te vinden--> cultus van de geest
  • Muziek is een in klanken vertaalde geometrie
  • Cassette meest waardige decoratie voor gewelven
Filarete: ‘Wij christenen bouwen hoge kerken opdat degene die ze betreden zich verheven voelen en de ziel zich kan verheffen tot de contemplatie van God. We horen ook dat de aanblik van de cirkel een kalmerend effect op het gemoede heeft wand, het oog kan de hele ronding overzien zonder dat het zicht onderbroken of gehinderd wordt’. Alberti wordt hier aangevuld met een psychologische en optische benadereing van de ronde vorm. De gemometrie van de cirkel ging vanaf deze tijd een steeds grotere rol spelen.
Francesco di Giorgio meende dat de veelheid aan bestaande soorten kerken kon worden terug gebracht tot drie typen:
  1. de ronde vorm (polygonale kerken)
  2. de rechthoekige vorm (kerken met een schip)
  3. mengvorm van beide (schip + gecentraliseerde opzet)
Juiste plaats van het altaar (waar Alberti zich niet over uitliet): tegen de buitenmuur of in het midden?
-          Tegen de buitenmuur: Gods oneindige afstand
-          Centraal: één en absoluut, gelijk aan God

Sebastiano Serlio (Rome, begin 16e eeuw)

Cirkel is volmaakt, negen basisplattegronden die zijn afgeleid van de cirkel, drie zijn longitudinaal.
-          Cirkel
-          Vierkant
-          vijfhoek
-          zeshoek
-          achthoek
-          vierkant met ingeschreven achthoek
-          vierkant met ingeschreven cirkel en ronde kapellen
-          Griekse kruis
-          Ovaal (nieuwe richting kerkarchitectuur?)



Eerste helft 15e eeuw: eerste kerken met centraalbouw. Kort voor en na 1500 is er een overvloed aan centraal gebouwde kerken (met name Noord-Italie).



Bramante en Palladio

Palladio, de laatste grote humanistische architect formuleert alles op een definitieve en kernachtige wijze. Veel van Palladio’s ideeen, en sommige van zijn formuleringen zijn rechtrstreek aan Alberti ontleend. Toch kon Palladio bepaalde ideeen die door Alberti 100 jaar eerder slechts vaag geformlueerd konden worden, helder en nauwkeurig formuleren.

Palladio over schoonheid: ‘Schoonheid komt voort uit de mooie vorm en uit de overeenstemming tussen het geheel en de delen, tussen de delen onderling, en vervolgens weer tussen de delen en het geheel; zodat het gebouw een gaaf en compleet lichaam lijkt, waarvan elk deel harmonieert met alle andere en alle delen noodzakelijk zijn voor de volmaaktheid van het geheel. (Sluit nauw aan bij Vitruvius’ beschrijving van ‘symmetria’.)

Palladio over de tempel:
-          gesitueerd in voornaamste deel van de stad
-          op mooie pleinen
-          verheven boven de rest van de stad
-          trappen naar de tempel vurvult ons met devotie en ontzag
-          het moet onmogelijk zijn zich iets mooiers voor te stellen; extase
-          bestand tegen de tand des tijds
-          toepassen van de mooiste zuilenordes en de beste materialen
-          wit is de kleur voor kerken, de zuiverheid ervan is het meest verwant met God
-          niets mag de geest afleiden van de aanschouwing van het Goddelijke (binnen)
-          decoratie moet ons aansporen God te dienen en goed werk te doen
(de ideeen komen overeen met die van Alberti)

Daarnaast gaat Palladio verder dan Alberti:
-          de mooiste en regelmatigste vormen zijn de cirkel en het vierkant, Palladio geeft duidelijk de voorkeur aan de cirkel (enkelvoudig, eenvormig, gelijk aan alle kanten, hecht en ruimtelijk.
-          Cirkel is geschikt vanwege enkele omtreklijn zonder begin of einde, alle delen zijn gelijkwaardig, elk deel even ver verwijderd van het middelpunt.

Gesteld kan worden dat de kerkenbouwers van de renaissance de centraalbouw ziet als de door mensenhanden vervaardigde afspiegeling  van Gods universum. De vorm verkondigt ‘de eenheid, de oneindigheid, de eenvormigheid en de gerechtigheid van God’.

De uitspraken (van Palladio) zijn direct of indirect ontleent aan die van Plato (Timacus).

Palladio omschrijft het tempietto van Bramante (staat artistiek en chronologisch tussen Alberti en Palladio in) in Rome als het gebouw dat de eenheid, de oneindigheid, de convormigheid en gerechtigheid van God het meest volmaakt tot uiting brengt.
Het tempietto voldoet aan alle eisen omschreven door Alberti:
-          middelpunt van een prachtig plein
-          vrijstaand gesitueerd naar alle kanten
-          geisoleerd van zijn omgeving door plaatsing op hoge sokkel
-          volmaakte cirkelvorm
-          evenwichtig bekroond door een halfronde dominerende koepel
-          horizontaal entablement
-          afwezigheid van geschilderde decoraties
-          toepassing van beelden in nissen
Palladio pakte het probleem van de centraalbouw aan tegen het einde van zijn leven. De tempietto Barbaro in Maser met streng klassieke porticus is gebaseerd op het Pantheon (de meest volmaakte centraalbouw uit de oudheid). De plattegrond tont een volledige cirkel met kapellen op de vier assen en de cilinder wordt majestueus overwelfd door de hemel van de halfrond koepel. Palladio ziet ten op zichte van Bramante, af van een tamboer, reduceerde Palladio zijn ontwerp tot een hecte eenheid van twee elementaire vormen: cilinder en halve cirkel. De wanden zijn wit, geen schilderingen, de enige decoratie bestaat uit beelden. Alberti’s ideeen voor de volmaakte tempel gelden volop.

'Als de wetten van de harmonische getallen alles bepalen, van de hemelse sferen tot en met de laagste vorm van leven op aarde, dan moeten ook onze zielen voegen naar deze harmonie'

'Mathematica is voor Cusanus(wiskundige filosoof uit 15e eeuw) een onontbeerlijk voertuig om binnen te dringen tot de kennis van God'(God: het minst tastbare en het meest volmaakte)

Ondanks de goede woorden werd het Griekse kruis toch vaker toegepast dan de cirkel. Zeer opmerkelijk is dat men toch meer waarde achtte aan de betekenis van het kruis (oa. kruisigen).

Analyse Pantheon

Pantheon; Grieks: pas, pasa, pan (πας, πασα, παν) wat betekent, alles, ieder, en theon is afgeleid van het Griekse woord voor god: theois (ϑεος). Pantheon = alheilige, algoddelijke. Het oude Pantheon was een tempel voor alle Goden, het nieuwe Pantheon was voor alle plantengoden.

Pantheon (121) door Hadrianus, keizer en bouwmeester, werd gebouwd ter vervangen van het oude Pantheon.



Firmitas
De bouw van het Pántheon

Voorhal: 16 monolithische (grieks: één (monos, μονος), en steen (lithos, λιϑος) granietzuilen met marmeren Corintische kapitelen. Het octostylische (okto = acht, acht zuilen) front draagt een klassiek pediment, waaronder de inscriptie van het eerste onder Agrippa opgerichte pantheon is aangebracht. Achter deze zuilen staan steeds twee andere, gelijkvormige zuilen. Zo worden dan ook de drie schepen gevormd en wordt het totale aantal van zestien (het perfecte getal) zuilen gevormd.  

Na de pronaos, waren de beelden van de eerste keizer en Marcus Agrippa te zien, waarna toegang word verschaft via de 9 meter hoge porticus waarin even hoge bronzen deuren waren. Via de hal in de tempelcella is er dan toegang tot de ronde hal waar rondom 7 nissen zijn gemaakt waarin zeven beelden van de Goden staan. In combinatie met de grote koepel was deze hal een synthese tussen traditie en vernieuwing. Boven de beelden in de koepel zijn vijf rijen van 28 cassetten in de koepel gemaakt waarna in het midden de oculus volgt.

De koepel is een perfecte halve bol en heeft een doorsnede van 150 Romeinse voet, overeenkomend met 43,3 meter. De perfecte halve bol houdt in dat de straal van de koepel, de helft van de diameter of doorsnede, even groot is als de inwendige hoogte. Dit is zeker het geval. Nog mooier is, dat de straal van de koepel even groot is als de hoogte
van de cilinder waar de koepel op rust. Ofwel, de diameter is gelijk aan de gehele inwendige hoogte van het gebouw. Men zou zonder enige problemen een bal met een diameter van 43,40 meter kunnen opblazen in de ronde hal van het Pantheon. Het bovenste deel van de koepel bestond uit een gat, de oculus, dat dertig Romeinse voet in diameter was, oftewel 8,9 meter. Op de halve hoogte van 75 voet, 22 meter, bevindt zich
een vooruitspringende kroonlijst die als het ware de grens tussen de onderbouw en de koepel aangeeft.

De afmetingen van de koepel waren in de tijd niet eerder gerealiseerd. De mogelijkheid tot het maken van deze koepel heeft twee redenen.
1.       Beton als bouwmateriaal in combinatie met cassetten. Het principe met de cassetten maakt de constructie als het ware hol en dus lichter maar, houd het even sterk, er worden ribben gevormd die de krachten naar beneden afdragen. Ook dragen de cassetten aan de ruimtelijke ervaring bij door de trapezoïdale vorm, de cilindrische vorm en de oneindigheid worden benadrukt.
2.       Daarnaast werd de constructie van de koepel van lichter gemaakt door deze hoe hoger hoe lichter uit te voeren. Onder aan de koepel moest het hele gewicht worden gedragen en bovenaan bij de oculus hoefde er niet meer dan het eigengewicht gedragen te worden, de verdeling van de dikte het materiaal loopt evenwijdig aan krachopvang.

Tijdens de bouw werd de koepel ondersteund door een houten vakwerk waarover het beton kon worden gegoten. Een andere noodzakelijk toepassing in het beton was het toevoegen van verschillende soorten steen al naar gelang het gewicht.

Het Pantheon was in de tijd nieuw, revolutionair, eclectisch, gecombineerd met oude, klassieke elementen uit de tijd van Vitruvius en Augustus. Het belangrijkste deel van Vitruvius’ boek ging over de drie richtlijnen waaraan
een gebouw moet voldoen: firmitas (stevigheid) utilitas (funcionaliteit) en venustas (sierlijk, esthetisch uiterlijk). Bij de bouw van het Pantheon werd gebruik gemaakt van de toen populaire koepel, deze moest alleen groter worden dan alle koepels ooit gemaakt. De plaats de gevonden werd om het nieuwe Pantheon te bouwen was op de plaats waar het oude Pantheon ooit stond.

Waar tegenwoordig de ronde centrale hal van het Pantheon is te zien als het vanaf de voorkant wordt bekeken, was dat vroeger niet het geval omdat het Pantheon tussen andere gebouwen was geplaatst. Hiermee wilde Hadrianus het contrasterende effect, dat veelvuldig in Vitruvius’ DE ARCHITECTVRA wordt genoemd, verhogen.

Voor het Pantheon bevond zich een vierkant plein met daarop een triomfboog. Om het plein stond een enorme zuilengalerij waarmee visueel gezien de pronaos (Grieks: voor (pro) en naos (Griekse tempel)), het overdekte gedeelte, omgeven door zuilen, dat men alvorens men door de porticus naar binnen gaat, passeert, werd voortgezet. De toenmalige vloer van tufsteen lag destijds ongeveer één meter lager dan tegenwoordig. Het pantheon had dus, in tegenstelling tot tegenwoordig, ook nog een opgang naar de pronaos toe van treden.

Vtilitas
De symboliek van het Pantheon

Het Pantheon was bedoeld als een keizerlijke tempel voor alle goden. In plaats van een rechthoekige
tempelcella waarin het standbeeld van een god stond, en waar men vóór de tempel offers aan de betreffende god deed, was het Pantheon een grote, ronde ruimte voor bijeenkomsten. Dit betekende een verandering van de functie van de ruimte en de rituelen. Als tweede significante verschil met ander tempels uit de antieke tijd kan
worden genoemd dat de ruimte een aantal opvallende kenmerken vertoont. De plattegrond is rond, waarbij de straal van de basiscirkel, zoals gezegd, gelijk is aan de hoogte van de binnenste cilinder. Een gelijkzijdige driehoek wordt gevormd door de twee centrale apses en het middelpunt van de oculus. Deze gelijkzijdige driehoek vormt dus als het ware de perfecte piramide. Als laatste valt zowel de plattegrond als vanaf horizontaal standpunt het gehele interieur binnen een vierkant met zijden van 43,40 meter.

Deze geometrische kenmerken zorgen voor een wiskundige, pythagorische perfectie. Ook werden deze kenmerken in de oudheid als configuraties met een numerieke symboliek beschouwd. Wat Cicero schrijft in zijn De Natura Deorum (II, 53) heeft betrekking op het Pantheon: “U zegt dat een kegel of een cilinder of een piramide in uw ogen mooier is dan een bol. Laten we aannemen dat deze andere vormen mooier zijn, althans in hun verschijningsvorm, ook al bestrijd ik dat. Want wat kan er mooier zijn dan de vorm die als enige al die andere vormen omsluit? Een vorm die geen onregelmatigheid kent, niet vloekt met het oog, geen scherpe kanten heeft en geen enkele knik, uitsteeksel, inham of afwijking vertoont. Er zijn in feite twee optimale vormen: onder de vaste vormen is dat de massieve bol of sfeer (sphaira, σφαιρα), zoals deze in het Grieks wordt genoemd, en onder de vlakke figuren de kring of ‘cirkel’ (kuklos, κυκλος), zoals de Grieken zouden zeggen…Begrijpt u dan niet dat een dus danig regelmatige beweging en een zo stabiele ordening als die van het heelal noodzakelijkerwijs een bolvorm veronderstelt?” De massieve (hemel)lichamen zijn de uitdrukking van een goddelijke intelligentie: van het vierkant tot de kubus, van de cirkel tot de cilinder en van de driehoek tot de piramide en de kegel. Al deze vormen
komen samen in de bolvorm. Nog perfecter wordt de koepel doordat geen enkel vlak niet gebogen is. Ook de boven en onderkant van de getrapte cassetten zijn gebogen.  Deze fundamentele geometrie wordt geassocieerd met het beeld van het universum (oneindigheid) en de banen van de hemellichamen.
Venustas
Het interieur van de tempel

In de zeven apses in de cilindrische wand zijn de standbeelden van zeven Goden geplaatst namelijk, de vijf planeetgoden, de zon en de maan, De koepel symboliseert het hemelgewelf met de vijf omloopsbanen van de vijf planeten en, de oculus staat voor de zon. De reden dat het Pantheon rond was gemaakt en dus van de in die tijd traditionele vorm afweek heeft te maken met de functie van Hadrianus, de keizer. Het Pantheon was naast een tempel voor alle Goden, een keizerlijke tempel. Hadrianus wilde zichzelf en de andere keizers verheerlijken waarmee hij afweek van de eerdere keizer. Het Pantheon was dus een plaats voor de universele wetgever, er werden te midden van de Goden wetten vast gesteld. Het Pantheon was daarmee dus een bijeenkomst ruimte.

De oculus in de koepel was open, in het oude Rome viel er weinig neerslag maar, door de hoogte van het gebouw verneveld de neerslag waardoor er weinig overlast was en ook geen compluvium (bassin waar het regenwater in wordt opgevangen) nodig was. In de geometrische vormen in de marmeren vloer zitten wel afwateringssporen. De koepel was oorspronkelijk versierd met koper en rozetten.

De vooruitspringende aedicula (een soort gevels van tempels), die er afwisselen met halfronde of rechthoekige kapellen, zijn uitgespaard in de dikte van de muur. Verder is de wand polychroom (veel kleur) bekleed, en versierd met kroonlijsten. De utilitas is het vereren van de keizer en zijn macht daarmee uitbreiden, het vereren van de Goden blijkt een soort dekmantel.

Stelling van Paul, (gewoon wat ik me een keer afvroeg):

Palladio bouwde de tempietto in Maser geïnspireerd op het Pantheon. Hij verkleinde het gebouw en bouwde zoveel mogelijk naar de proporties in het Pantheon.

De gulden snede komt tot de 19e eeuw niet voor in architectuur theorie. Wel in tempietto barbaro, althans met de verhouding 8:5 komt Palladio in de buurt.

Vitruvius als basis.

Centraalbouw

Centraalbouw

Bij centraalouw is het gebouw sterk gericht op het midden, dat goed in de plattegrond is te zien. Het bouwwerk was langs een verticale symmetrie as gebouwd. De toepassing van de centraalbouw is lange tijd in de middeleeuwen door de kerk beperkt. In de Renaissance zijn ze volgens dit principe gaan bouwen omdat de mens ook een centrale plaats in het geheel kreeg. De mens leefde niet langer onder de genadige God, maar nam deel in de maatschappij. De mens stond tussen hemel en aarde.